Jongens waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik ’t zelf.
De beroemde openingszin van Nescio’s Titaantjes.
In het Oosterpark zijn de jongens vereeuwigd.
“Wij waren boven de wereld en de wereld was boven ons en drukte zwaar op ons. Wij waren arm. Bekker en ik moesten ’t grootste deel van onzen tijd op kantoor doorbrengen en doen wat die heeren zeiden en hun domme opinies aanhooren. (…)
O, wij namen wraak, wij leerden talen, waarvan zij de namen nooit gehoord hebben en wij lazen boeken waar zij niets van konden begrijpen, wij doorleefden gevoelens waarvan zij het bestaan niet vermoedden. ’s Zondags liepen wij uren en uren ver over wegen, waar zij nooit kwamen, en op kantoor dachten wij aan de slootjes en de weilanden die wij gezien hadden en terwijl de heeren ons bevalen dingen te doen waarvan wij ’t nut niet begrepen, dachten wij er aan hoe Zondagavond de zon was ondergegaan achter Abcoû.” (hoofdstuk 2)
Hans Bayens maakte het beeld als eerbetoon aan Nescio, pseudoniem van Jan Hendrik Frederik Grönloh (1882-1961). De jongens Bavink, Hoyer en Koekebakker hangend op een bankje die het Oosterpark overzien. Ze bekijken net zoals hun bedenker de personen die door het park lopen. Het oorspronkelijke beeld, door Grönlohs weduwe onthuld in 1971, werd in 1985 gestolen, maar in 1988 werd een nieuw afgietsel geplaatst.